Pater Géréon Goldmann, een Franciscaan die in de jaren ’50 in Japan leefde, maakte de navolgende gebeurtenis mee. Te Itabashi, een voorstad van Tokyo, woonde in voormalige militaire barakken een duizendtal dakloze ouderen, geheel afgezonderd. Op een nacht belde men de pater op: een oude vrouw lag op sterven en vroeg om een priester. De vrouw vertelde hem dat ze als jong meisje op een katholieke school had gezeten en christen was geworden, gedoopt was en de H. Communie had ontvangen. Nadien huwde zij echter volgens de keuze van haar ouders met een vooraanstaande boeddhist die een tempel in de bergen bezat en waar zij vervolgens het onderhoud van moest doen. Haar man stond haar toch wel toe naar de kerk te gaan, maar er was er geen in de wijde omtrek. Zij kreeg acht kinderen, die na haar man allen stierven, onder andere in de oorlog. De nieuwe priester die er toen in de tempel kwam, had de vrouw al snel verjaagd. Pater Goldmann vroeg de vrouw of ze in al die jaren nog aan God had gedacht. De vrouw keek hem verbaasd aan en haalde vervolgens een Rozenkrans tevoorschijn van onder de deken. “Gedurende die zestig jaren heb ik alle dagen gebeden tijdens mijn werk; ik had daarbij de ketting van Maria in mijn hand of in mijn zak en alle dagen vroeg ik haar om, alvorens te sterven, een katholiek priester te mogen vinden die mij zou spreken van de goede God en mij de H. Communie zou geven. Zij heeft mij verhoord. U bent er!”
(Bron: Le Courrier des Croisés mei 2019)