In de kelder van de dood

Naast Pater Kolbe stonden nog negen anderen, voor wie de eeuwigheid plotseling en in alle ernst opdoemde. Pater Kolbe wilde hun zielen redden door ze te beschutten tegen het gevaar van de verlatenheid en de wanhoop. Hij werd daartoe hun lotgenoot in de kwellingen en de doodsstrijd.

De kelder ofwel bunker van de dood was gegraven onder het terrein waarop blok 13 stond. Wie daarin werd opgesloten, wist dat hij levend begraven was. Alleen de bewakers kwamen er binnen voor de dagelijkse controle, nooit om te helpen, wel om te vernederen en met vulgaire, godslasterlijke woorden de veroordeelden te ontmoedigen en zelfs om geweld te plegen en te moorden.

Niemand mocht ook maar informeren naar hun toestand. Er was enkel een Pool, die veroordeeld was de laagste maar dringende werkzaamheden in de kelder te verrichten. Hij was ook tolk en secretaris in de hongerbunker. Toen de groep werd binnengeleid, waren er reeds ongeveer twintig andere slachtoffers aanwezig. De tien moesten zich geheel uitkleden en werden in een aparte cel gebracht.
Iedere dag deden de bewakers de ronde en gaven opdracht de nieuwe lijken weg te brengen. Bij deze controle was de Pool steeds aanwezig om de dodenlijst bij te houden en om gesprekken of verzoeken te vertalen.

Deze Pool verklaarde dat hij uit de cel, waar de ongelukkigen zaten, men iedere dag gebeden hoorde, waaronder de rozenkrans en godsdienstige liedjes en de gevangenen uit andere cellen deden mee. Soms merkten ze niet eens de komst van de bewakers en op hun gebrul zwegen ze tenslotte. Men smeekte de beulen om een stukje brood en een beetje water, maar dit werd steevast geweigerd. Als iemand zich tot bij de deur waagde kreeg hij onmiddellijk trappen tegen de buik zodat hij achterover viel op het cement en dood bleef liggen of hij werd doodgeschoten. De emmers in de cel waren altijd leeg en droog, waaruit men kon opmaken dat de rampzaligen hun eigen urine opdronken. Pater Kolbe gedroeg zich heldhaftig, beklaagde zich nergens over en bemoedigde de anderen. Bij ieder bezoek, en zelfs op het eind toen ze bijna allemaal op de grond lagen uitgestrekt, zag men Pater Kolbe rechtop staan of midden tussen zijn lotgenoten geknield, terwijl hij rustig en kalm naar de bezoekers keek. De bewakers kenden zijn offer. Zij wisten ook dat allen, die met hem waren, onschuldig stierven. Daarom hadden ze respect voor Pater Kolbe en zeiden onder elkaar: “Die priester daar is toch wel een fijne mens, een man van eer. Zo iemand hebben wij hier nog niet gehad.” Het hoofd van de bunker noemde Pater Kolbe volgens het getuigenis van voornoemde dokter Wlodarski een uitzonderlijk moedig man, een bovenmenselijke held. Hij benadrukte ook dat de persoon van Pater Kolbe en zijn rust grote indruk maakte op de SS-ers en het voor deze laatsten gewoon een psychische schok betekende.